Misschien was het mijn eigen schuld dat de winter zo lang duurde. Maar ik kon er niets aan doen, toen ik met Sinterklaas dat mailtje uit Australië kreeg. Of er al sneeuw lag in Bos en Lommer. Ik rolde van mijn stoel van het lachen. ‘Nee Johan,’ mailde ik terug, ‘dat soort dingen gebeurden een halve eeuw geleden. Toen jij hier nog in de straat woonde, ik nog lang niet geboren was en winters gewoon streng waren. Koning Winter deed vorig jaar best een leuk Anton Pieckje in Amsterdam, maar sneeuw begin december? Nee, dat was vroeger.’
Mijn uitlachen werd direct afgestraft. De volgende ochtend lag er een flinke laag sneeuw en dat bleek de eerste in een lange reeks. In februari zat ik er wel zo’n beetje doorheen. Op een dood punt ook, want het verlangen naar de eerste lentedag stond op net zo grote hoogte als het ongeloof dat die er ooit, echt zou komen.
Maar vanochtend in bed hoor ik opeens de vogels juichen. Uit het niets zingen ze het hoogste lied. Wat ik bij mensen een onprettige eigenschap vind, is nu reden om mijn bed uit te springen. Naar buiten!
Ik maak een wandeling door BoLo en snuif de lentelucht zo diep mogelijk op. Alles is mooi. Niet alleen de jaren ’60 bouw en de beelden in de Hofwijckstraat, maar ook de schotels aan de gevels en zelfs de plastic kozijnen. Opeens weet ik zeker dat er weer bladeren aan de bomen zullen komen. Dat het zelfs nog warmer zal worden dan die sublieme 13 graden van vandaag. De blauwe lucht barst uit elkaar van belofte.
Het kan natuurlijk niet anders dan dat ik uiteindelijk neerstrijk in de zaak van Wibbegje. Van de vrouw wier komst met bagels, beans en doorzettingsvermogen, destijds de nieuwe lente van BoLo markeerde. Van achter het raam zie ik pauzegangers met een Turkse pizza over straat slenteren. Een vrouw achter de kinderwagen herschikt haar lange krullende haar als ze ziet dat de postbode haar nakijkt. Her en der gaat er voorzichtig een jas open.
Het feestje was helemaal ingedut, maar nu wordt opeens het muziekvolume opengedraaid. En ik krijg zin om te dansen. Ik krijg zin in zomerjurkjes en buiten zijn. In het tuiten van mijn lippen. In witte wijn met mezze op een zonovergoten terras.
Dat kan nooit meer lang duren. Want daar, buiten bij Bir Tat, gaat de eerste jas al uit.
Tekst: Caro Ritsma
I can hear those birds singing! I can smell the “geuren” but I am sitting in the real sun, drinking that same white wine with a mezze, because here too, there are Turkish and Lebanese cafes and restaurants. Still I miss the snow and the “Lente” There is nothing like that feeling of Lente in de Bos en Lommer hoor. Dank je wel Caro you write from my heart.